“Mijn volledige naam?”, vraag ik nog even voor de zekerheid. Maar eigenlijk weet ik het al: ik moet weer eens mijn tweede naam spellen. Waarna iemand ‘m verbaasd herhaalt en zich overduidelijk afvraagt of dat wel een naam is, en wie er in vredesnaam z’n kind zo noemt. Want die G staat niet voor Gerard, Guus of Gerrit.
Die G is de eerste letter van een rare naam die je altijd moet spellen, terwijl ik dat met m’n achternaam ook al moet doen: Teekens, met dubbel e. Of (in geval van lolbroek) met drie e’s, maar die grap wordt meestal niet gewaardeerd. Een naam die niemand snapt of kent. Een naam waar ik als kind liever m’n mond over hield.
Een naam die ik keer op keer met een rood hoofd bij officiële instanties moest vermelden, om ‘m daarna snel te spellen om van het gedoe af te zijn: Galenus (kleine pauze om het te laten bezinken, en dan gauw spellen), dat is g-a-l-e-n-u-s. Zo, het hoge woord is eruit.
Waarom m’n ouders me zo genoemd hebben? Een familietraditie natuurlijk. Mijn vader heet precies hetzelfde, zijn vader ook, en zo kun je nog een aardig eindje doorgraven: stuk voor stuk heten ze Pieter Galenus Teekens. Of ze er allemaal zo van gebaald hebben als ik, dat weet ik niet.
Traditie of geen traditie, toen ik vader werd wilde ik mijn zoon graag een eigen naam geven. En daarom heet hij Thomas. Thomas Pieter, welteverstaan. En Galenus dan? Daar ben ik inmiddels wel aan gewend. Zo kon ik in elk geval m’n tweede naam als Hotmail-adres registreren. En dat kan ook niet iedereen.