Als er ergens een stoel of een kastje op straat stond, dan was mijn vader er als de kippen bij. Afgedankte meubelstukken of zelfs houten deuren oefenden een onverklaarbare aantrekkingskracht op hem uit. En daarom reden wij – met ons toch al grote gezin van 5 kinderen – altijd in een grote auto. Lomp groot, dat was en is de ideale auto van mijn vader.
Een autoritje door de stad leverde soms zomaar een oude paneeldeur, een bureaustoel of een ladenkastje op. Zo schoof mijn vader in de loop der jaren heel wat hout naar binnen in ons huis, dat twee voordeuren had. We gebruikten maar één van de deuren, zodat de lange gang achter de ongebruikte deur kon dienen als opslag. En daar maakte m’n vader dankbaar gebruik van.
Slagschip
Ons gezin reed altijd rond in slagschepen van auto’s, of soms zelfs in een busje: hoe groter hoe beter. Toen ik later voor het eerst een spiksplinternieuwe leasewagen ging rijden ging ik ‘m trots laten zien aan mijn vader. Bij het zien van de Volkswagen Polo reageerde hij teleurgesteld: “O, het is een kléintje.”
Stempel
Als kind had ik een hekel aan al dat gesjouw met stoffige kastjes en fauteuils, tot complete bankstellen aan toe. Later zou ik gewoon mijn stoelen in een winkel kopen, nam ik me voor. Net als gewone mensen die in een doorzon-woning woonden, met maar één voordeur. Maar toch heeft mijn vader met z’n voorkeur voor lomp grote auto’s een stempel gedrukt op mijn persoonlijke smaak. Ik heb een duidelijke voorliefde voor stationcars, ook al hoef ik nooit grote ijskasten of sjoelbakken te vervoeren. Toen ik m’n laatste aanwinst aan hem liet zien knikte hij instemmend: “Práchtig!”.