Onlangs bezocht ik voor het eerst het nieuwe filiaal van Starbucks op station Rotterdam Centraal. Voor het opnemen van je bestelling hebben ze hier een efficiënte ‘wasstraat’: je bestelt bij medewerker A, schuift door om te betalen bij medewerker B, en aan het einde van de balie kun je wachten tot medewerker C je koffie aflevert.
Dat klinkt niet heel boeiend, maar er is één aspect dat mij mateloos intrigeert: medewerker A vraagt altijd om je naam, zodat hij/zij deze op het bekertje kan schrijven. Aan het einde van het verhaal roept medewerker C je naam door de zaak, zodat jij weet dat je koffie klaar is. Ik ben een braaf type: als medewerker A om mijn naam vraagt, kan hij/zij ‘m krijgen. Pieter heet ik. Maar dat weet medewerker A natuurlijk niet. Shirley (zo noem ik haar voor het gemak even) zal het worst wezen of ik Henk heet, of Klaas.
Die gedachte spookte vorige week door m’n hoofd toen ik weer een beker koffie bestelde, en Shirley vroeg hoe ik heette. ‘Arie’, antwoordde ik. Dat vond Shirley helemaal niet vreemd. Ze schreef de naam op m’n beker en een paar minuten later liep ik door het station met m’n koffie, die ik onder een valse naam besteld had. Dat smaakte naar meer.
Gisteren nam ik me voor om wederom een bekertje incognito te gaan bestellen, maar nu met een wat gedurfder pseudoniem. ‘Godwat?’ zei Shirley’s collega verbaasd, toen ik mij voorstelde als Godfried. ‘Godfried, gewoon God uit de Bijbel, en dan friet met een -d.’. Een paar minuten later was mijn koffie klaar en werd de naam (op verbaasde toon) door de zaak geroepen. Als een echte Godfried nam ik – alsof er niets aan de hand was – mijn Vanilla Latte in ontvangst.